Sint Catrijnenklooster of Sint Catharinaconvent in Amsterdam

De vroegste vermelding van het Sint Catrijnenklooster stamt uit 1412. Het werd op de stichtingsdatum van zusterhuis omgezet in een convent van de Derde Orde der Franciscanen. In 1457 ging het klooster over naar de regel van Augustinus en sloot zich, na onderzoek en toestemming van de paus, aan bij het kapittel van Windesheim.

Men twijfelt nog steeds over de locaties van dit klooster. Het eindigde tussen Oudezijds Voorburgwal en Oudezijds Achterburgwal, ingeklemd tussen Agnietenklooster en Ceciliaklooster op gepachte grond, terwijl het uitgebreide erven (tuinen) aan de Kloveniersburgwal bezat, waarop zelfs, volgens de koopakte, een zusterhuis gestaan zou hebben. In de 15e eeuw moesten de tuinen gedeeltelijk verkocht worden, ondermeer in 1471 aan de Paulusbroeders zodat die eindelijk hun kapel (nu: Waalse kerk) konden bouwen. Deze krimp en verhuizing kan tevens de oorzaak zijn van de veronderstelling dat het Catrijnenklooster geen zelfstandig klooster was en slechts een dependance van het Margrietenklooster zou zijn. De diverse stadsbranden hebben alle bronnen die uitsluitsel hadden kunnen geven vernietigd.

Na de Alteratie kwam het complex in handen van de Huiszittenmeesters van de Oude en de Nieuwe zijde. Zij ondersteunden de armen met turf, levensmiddelen en soms huisvesting. In 1610 werd het patershuis het Goudse Tuchthuis maar na 1656 blijkt het hele complex in bezit van de Admiraliteit te zijn, die er nieuwbouw pleegde. De verdere geschiedenis van het klooster loopt parallel met die van het Ceciliaklooster ten noorden ervan.