Tuitgevels (±1620-±1720)

De tuitgevel is een strek versoberde trapgevel waarvan alleen de bovenste trap is overgebleven (een tussenvorm dus van de punt- en trapgevel). Deze "tuit" wordt vaak versierd door een fronton of afgedekt met een zandstenen plaat. Aan de zijkanten van de top zitten voluten of zandstenen plaatjes. Luiken en raamopeningen zijn aan de bovenkant vaak halfcirkelvormig. Ook worden vaak zandstenen blokken gebruikt. In de 17de eeuw werden veel eenvoudige, kleine huisjes in volksbuurten van tuitgevels voorzien (en dus kan gesproken worden van de volksversie van de trapgevel). Slechts weinig huisjes van dit type zijn blijven bestaan, omdat ze doorgaans van slechte kwaliteit waren. Dit geveltype komt dan ook nog weinig voor als voorgevels van woonhuizen. Een voorbeeld is Zandhoek 10 (1646/47).

Echter, tuitgevels komen meestal voor bij achtergevels van woonhuizen, zelfs bij woonhuizen aan de grachten. Een voorbeeld is Oudezijds Achterburgwal 208 (1634), in sobere Amsterdamse renaissance. Dit is de achtergevel van Oudezijds Voorburgwal 239.

De tuitgevel is het gangbare geveltype van pakhuizen en daar zien we dan ook nog vele oude voorbeelden: Kromboomsloot 18-20 (Schottenburgh, 1636), Prinsengracht 771-773 (±1655), Spuistraat 3A (1659) en Brouwersgracht 184-194 (bouwjaar onbekend). Bij dubbele pakhuizen komt de zgn. trapeziumgevel voor, een verbrede tuitgevel: Brouwersgracht 174-178 en 204-212.

De meeste tuitgevels die te zien zijn, dateren uit de 19de eeuw. Voorbeelden van gevels in sobere Amsterdamse renaissance, waarschijnlijk oorspronkelijk bekroond met een trapgevel, maar in de 19de eeuw versoberd tot een tuitgevel zijn Spuistraat 118 (1634), Voetboogstraat 16 (1651) en Zeedijk 93-95 (bouwjaar onbekend).

Een speciaal 19de eeuws type is de zgn. ojiefse tuitgevel. Voorbeelden: Oudezijds Achterburgwal 23 en 95, Prinsengracht 556, Korte Prinsengracht 40 en Spiegelgracht 30.

Bron: bureau Monumenten & Archeologie, gemeente Amsterdam.