Arti et Amicitiae (1855/56)

In 1840 verwierf de kort daarvoor opgerichte kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae een pand aan het Rokin 112 vlakbij de hoek met het Spui. Een jaar later werd op de verdieping van het pand een kunstzaal gebouwd naar ontwerp van M.G. Tetar van Elven. In 1855/56 volgde uitbreiding met het hoekpand, waarna beide panden werden samengevoegd tot één gebouw achter een nieuwe (huidige) voorgevel.

Verantwoordelijk voor het uitgevoerde ontwerp was architect J.H. Leliman. Hij ontwierp een tweede kunstzaal, een kopie van de eerste. In 1893/94 werd de indeling van het gebouw gewijzigd, waarbij de vertrekken op de begane grond werden verenigd tot een grote sociëteitszaal, de hoofdingang naar het Spui werd verplaatst en het trappenhuis en meubilair werden vernieuwd. De verbouwing werd uitgevoerd onder leiding van de architecten A.C. Bleys en H.P. Berlage. Na kleine verbouwingen in 1936 en 1950 werd het gebouw in de jaren 1962/64 gerestaureerd naar plannen van J. Schipper. Bij die gelegenheid werd de hoofdingang weer naar het Rokin verplaatst.

De symmetrische en zeven traveeën brede gepleisterde voorgevel is een vroeg voorbeeld van het eclecticisme in Amsterdam. De voorgevel wordt bekroond met een klein fronton. In het bewerkte veld of timpaan is een zandstenen gevleugelde ossenkop aangebracht. De ossenkop is het embleem van Arti en oorspronkelijk symbool van de evangelist Lucas, patroonheilige van de schilders.

Boven de rijk bewerkte kapitelen van de pilasters werden beschilderde en oorspronkelijk in grenenhout uitgevoerde beelden geplaatst van de hand van F. Stracké. Zij symboliseren (v.l.n.r.) de bouw-, beeldhouw-, graveer- en schilderkunst. De huidige beelden zijn gepatineerde bronzen afgietsels van de oorspronkelijke beelden, die overigens na een intensieve restauratie konden worden behouden en in de sociëteitszaal worden bewaard.

Het in vakken verdeelde plafond van die zaal is rijk en gevarieerd betimmerd en met ornamenten beschilderd. Tegen de bouwmuur is een in 17de-eeuwse stijl uitgevoerde schouw geplaatst, naar ontwerp van Bleys. Berlage tekende voor het in grote variatie uitgevoerde meubilair in de zaal, waarvan veel bewaard is gebleven.

Ook de hal en het trappenhuis zijn grotendeels ontworpen door Berlage. Een brede bordestrap voert naar de kunstzalen op de verdieping. De lambriseringen en de rijk gesneden hoofd - en tussenbalusters zijn uitgevoerd in eikenhout. Ongeveer halverwege de trap is een gesneden houten standaard opgenomen waarop een fraaie gietijzeren gaskroon is geplaatst. Het vierkante en baldakijnachtige houten plafond in het trappenhuis is in gedecoreerde vakken verdeeld. De steekkappen van de daaronder gelegen (gedeeltelijke) tongewelven zijn aan de binnenzijde voorzien van geschilderde plantmotieven. Twee bepleisterde rondbogen, ondersteund door een marmeren zuil in het midden en pilasters tegen de wanden scheiden het plafond van het trappenhuis van dat van de verdieping.

Bron: bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam